Onze tijden zijn in Gods hand
“Mijn tijden zijn in Uw hand.” (Psalm 31:16a)
De tijd heeft iets angstigs. We kunnen ons niet aan de greep en de macht van de tijd ontworstelen. We kunnen de tijd niet vasthouden, ook al zouden we dat soms willen. De tijd doet alles vergankelijk en voorbijgaand zijn. Door de tijd zijn zelfs de heerlijkste momenten van het leven zo kort en zo broos.
Daarom is de tijd zo angstig. Niets is hier blijvend dat het hart verheugt en nooit geeft ons de aarde blijvend vreugde. Alles vliegt weg en alles verdwijnt. Dat zien we meer dan ooit in de pandemie, die zich uitstrekt over heel deze wereld.
Wat zijn we daar bij de jaarwisseling weer op een bijzondere wijze bij stilgehouden. Hoe is ondanks alles, het jaar weer omgevlogen. Zo kort geleden begonnen we het jaar en nu is het weer ten einde. In het licht van de tijd, die voortsnelt, is het leven zo kort. Als we nu maar mogen zeggen: “Mijn tijd is in Uw hand!” Dan heeft de tijd het beangstigende voor ons verloren. Dan mogen we hogerop zien op God, Die boven de tijd staat. Op God, Die zelfs de tijd in Zijn handen heeft en houdt.
Mijn geboortetijd is in Gods hand.
Mijn levenstijd is in Gods hand.
Mijn stervenstijd is in Gods hand.
En als die God door genade om Christus’ wil mijn God is, dan hoef ik niet te vrezen. “Er is een tijd om geboren te worden en een tijd om te sterven.” En als mijn tijd van geboren worden, van leven en sterven nu maar in Gods vaderlijke handen ligt, dan mag ik stil zijn en het heil van de Heere verwachten.
Dan word ik blij met de tijd. Want dan gaat de tijd mij preken, dat er een einde komt aan de strijd, aan de verdrukking, aan het land van mijn vreemdelingschappen, en wat het meeste is aan de zonde. Ik hoef niet altijd te zondigen!
Zo opent zich het machtige toekomstperspectief van het geloof. Het gaat richting Kanaän. En daarboven zal er geen tijd meer zijn. “En God zal alle tranen van hun ogen afwissen; en de dood zal niet meer zijn; noch rouw, noch gehuil, noch moeite zal er meer zijn; want de eerste dingen zijn voorbijgegaan.”
Dan zegt Gods kind wel eens: “O gezegende tijd, want nu komt er een einde aan het uitwonen van de Heere. O gezegende tijd, want nu is ieder jaar weer een jaar dichter bij de eeuwige woning”. En dan de eeuwigheid: dan is de tijd voorgoed opgeheven. Als er geen tijd meer is, dan is al het vergankelijke, al het tijdelijke, al het broze voorgoed weggegaan. Dan is er een eeuwige, onvergankelijk vreugde en blijdschap in God.
Dat de pelgrims naar huis dan maar af zouden tellen. Want hoe dichter ik nader naar het huis van Mijn Vader, hoe sterker ik hijg.
En het lijden van deze tegenwoordige tijd, is niet te waarderen tegen de heerlijkheid, die ons geopenbaard zal worden. Zalig vooruitzicht! Laat het dan maar nieuwjaar worden. Laat de tijd dan maar vervliegen, het gaat heen naar de plaats waar God zal zijn alles en in allen. Is dat ons toekomstperspectief al geworden? Daar moet grond voor zijn. En die grond ligt alleen in Christus, Die Gods deugden verheerlijkte. Houdt u niet op de been met wat vluchtige beschouwingen, want die zijn even wankelend als de tijd zelf. Zoek de vaste grond in Christus’ bloed en wonden.
Wie in het totale verlies van zichzelf Christus mag vinden, vindt de vastheid van de eeuwigheid in God Zelf. Want buiten Christus blijft de tijd zo’n beangstigende zaak.
En maak u eens los van de tijd! Dat is onmogelijk. Dat we het bedenken: Weer een jaar dichter bij Gods rechterstoel. Weer een jaar dichter bij het eeuwige vonnis. En dan met onze hemelhoge schuld en zonder betaling en zonder Christus? Misschien duurt het geen jaar meer en geen maand meer. Moet er dan geen heilig haasten komen om ons levenswil? Want de tijd gaat maar door.
En straks lost de tijd op in de eeuwigheid. Buiten Christus is er alleen de eeuwige pijn en het onuitblusselijk vuur.
De tijd spoedt ten einde, maar is tegelijk nog de genadetijd. Heden indien gij Zijn stem hoort, verhardt u niet, want straks houdt de tijd op, houdt de genadetijd op.
“Mijn tijden zijn in Uw hand.” Zien Gods kinderen dat altijd? Alleen als het geloofsoog helder is.
En er zijn zoveel nevels. Dan zie ik het niet. Dan is er alleen de duisternis. Maar gelukkig hoeven we het niet vast te houden. Het ligt vast in de onvergankelijke rotsbodem van de eeuwigheid. Pelgrims, vertroost elkaar met deze woorden.
Ds. J.J. van Eckeveld